Ongelijke hoeven

“Als ik naar de hoeven van mijn paard kijk, zie ik dat de ene voorvoet platter lijkt dan de ander. Is dat erg? Wat kan een bekapper daaraan doen?” Dat was een recente vraag die ik kreeg. Het antwoord? ‘Het hangt er vanaf’… Je kunt deze vraag namelijk op meerdere manieren interpreteren, en ook zijn er verschillende antwoorden mogelijk.

Laten we eerst even kijken naar hoe steil (of plat) de ideale paardenhoef eigenlijk is. Idealiter zijn de rechter- en linkerhoeven gelijk van grootte en vorm. De voorhoeven zijn ronder dan de achterhoeven, en de achterhoeven zijn steiler dan de voorvoeten. De ideale hoek van de hoeven met de grond, gemeten vanaf de toon, is voor de voorhoeven 53 graden. Echter, zolang de voetas (de lijn tussen kootbeen, kroonbeen en hoefwand) recht is, zijn hoeken tussen 45-53 allemaal ´normaal’. Voor de achterhoeven is dit 56-58 graden. Bij ongelijke hoeven is er sprake van verschillen in deze hoek tussen de rechter- en linkerhoef. Dit kan bij de voorhoeven, de achterhoeven, of bij beide hoevenparen het geval zijn. De ene hoef is dan steiler (ook wel ‘hoger’) dan de andere hoef.

1: De voetas is een denkbeeldige lijn die loopt door het kootbeen, kroonbeen naar het midden van de hoef. Bij een ideale voetas is dit een rechte lijn onder een hoek van 53 graden. De voetas kan steiler zijn (steile stand) of vlakker (week gekoot), ook kan de voetas ‘gebroken’ zijn, waarbij er sprake is van een knik naar voren of achteren tussen koot-, kroonbeen en/of hoef.

2: De hoefhoek is de hoek tussen de grond en de lijn langs de hoefwand, gemeten vanaf het midden van toon. De ideale hoefhoek is 53 graden

3: Om te bepalen of de stand van de hoef ‘afwijkt’, is een belangrijk aandachtspunt of de hoefhoek aan de voorkant (vanaf de toon) gelijk is aan die van de hiel. Als daar verschillen in zitten moet daar met bekappen en verdere hoefverzorging door de klant rekening mee worden gehouden.

Wat is het verschil tussen de platte en de steile hoef?

Je kunt vaak op het oog al makkelijk zien wat de plattte en steile hoef is. Maar de verschillen zijn vaak groter dan plat en steil.

De platte hoef is vaak breder, ronder en voller. Je ziet ook vaak de volgende kenmerken:

  • De hoef is stomp van vorm (bolvorming)

  • De verzenen zijn ondergeschoven

  • Hoefkneuzingen in het achterste deel van de zool

  • Brede, wat bolle straal

  • Omgeklapte steunsels

De voorkeurskant van een paard is vaak de ‘platte’ kant. De platte hoef komt het meest voor aan de linkerkant (+/- 70%). De platte voet wordt ook wel het ‘graasvoetje’ genoemd, de voet die naar voen geplaatst wordt wanneer je paard stilstaat om te grazen.

De steile hoef is vaak smaller en hoekiger. Hier komen de volgende kenmerken vaak terug:

  • Flare aan de teen en/of een hoefrandscheur

  • Hoefkneuzingen in het voorste gedeelte van de zool

  • Smalle, wat ingezonken straal, die gevoeliger is voor rotstraal

  • Vaak de kant waar het ijzer vanaf getrapt wordt

Welke factoren dragen bij aan ongelijke hoeven?

1.        Vanaf de geboorte zijn ze al ongelijk. In dit geval kan er door correctief bekappen goed resultaat worden behaald. Dit moet gedaan worden liefst voordat het veulen 18 maanden oud is, maar in ieder geval binnen de eerste 3 jaar van zijn leven. Daarna zijn de beenderen zodanig uitgegroeid en ‘verhard’, dat er geen grote veranderingen meer bereikt kunnen worden. Elke correctie moet geleidelijk en zorgvuldig worden gedaan.

2.      De ongelijkheid ontstaat later, doordat het paard een voorkeursbeen heeft: het zogenaamde ‘graasvoetje’. Doordat telkens hetzelfde been naar voren wordt gezet bij het grazen/eten vanaf de grond, wordt de hoef aan het naar voren geplaatste been wat platter, en het ‘steunbeen’ wat steiler.

3.      Door ziekte of blessures kunnen hoeven verschillen krijgen in hun groei en/of hoe ze afslijten. Daardoor ontstaan veranderingen in de afmeting en/of vorm van de hoef.

4.      Incorrect bekappen/beslaan kan ervoor zorgen dat hoeven ongelijk worden of lijken. Elke bekap- of beslagbeurt moet er daarom op gericht zijn om de hoeven in een zo anatomisch correct mogelijke vorm te krijgen.

Geven ongelijke hoeven problemen?

Niet persé. Een paar graden verschil hóeft geen problemen op te leveren. De hoefhoeken moeten namelijk vooral passen bij de natuurlijke voetas van het onderbeen. Doordat paarden met ongelijke voeten vaak een voorkeurskant hebben, kun je problemen ervaren bij het rechtrichten van je paard: hij is vaak minder soepel op de ‘steile kant’. De trapezius spier (die aan de zijkanten van de schoft) is vaak ongelijk ontwikkeld, en de ongelijkheid in de voorbenen kan ook doorwerken in ongelijke bespiering in de achterhand.

Maar teveel de ongelijke hoeven weer ‘recht’ willen zetten is vaak niet de oplossing. Als je kunstmatig de hoek gaat aanpassen door middel van bekappen van een voet die bijvoorbeeld van nature naar voren of naar achteren ‘gebroken’ is, loop je het risico dat er teveel druk op de toon of de hielen komt. Hierdoor kunnen kneuzingen kunnen ontstaan in de hoef, of zelfs peesblessures doordat de diepe buigpees meer druk te verwerken krijgt.

Wanneer de hoefhoeken ongelijk zijn vanwege ziekte/blessure (bijvoorbeeld bij hoefbevangenheid) kan goed bekappen bijdragen aan het herstel. Bij verkeerd bekappen is het zaak om dit te bespreken met de bekapper, zodat er een andere, anatomisch correcte aanpak kan worden gehanteerd, die bijdraagt aan herstel.

Als de hoeven anatomisch correct bekapt zijn, en in beweging zijn er geen (merkbare) verschillen in het neerzetten / afrolllen en optillen van de hoef, moet je niet tegen wil en dank die hoeven gelijk willen krijgen. Zeker niet als het paard ouder is dan 3 jaar. Bij grote en snelle correcties, waarbij veel aan de hoeken van de hoef wordt veranderd, is de kans groot op kreupelheid, gevoelig lopen, of ergere hoefproblemen. Er kan bij een bekapbeurt wel telkens een klein beetje worden gecorrigeerd. Bij anatomisch bekappen letten we daarbij op een paar dingen

·         De hoek van hoeven is bij de toon gelijk aan die bij de hielen

·         De hoefwand groeit vanuit de kroonwand in een rechte lijn naar de draagrand.

We moeten wel alert zijn op veranderingen in de hoefhoek die tussen bekapbeurten optreden, of wanneer er afwijkingen optreden in de rechte groei van de hoefwand. Wanneer de hoefwand gaat uitwaaieren, de witte lijn zich verbreed, of de hielen onderschoven raken, dan is er vaak meer aan de hand en moet daar verder naar worden gekeken. Wanneer nodig kan dan eventueel ook de dierenarts worden ingeschakeld.

Kortom: ongelijke hoeven zijn niet direct een probleem, mits het paard zuiver loopt en het past bij de conformatie van het paard.

Wat kan een hoefsmid doen aan ongelijke hoeven?

Het beste wat de smid kan doen, is de hoef bekappen zoals dat anatomisch het beste bij die hoef past: niet forceren om ze gelijk te krijgen. De ervaring met wiggen (hakjes in ijzers of hoefschoenen plaatsen) is vaak niet goed, de platte hoef wordt hier vaak nog platter van. De horizontale balans moet in de hoef terugkomen, met aandacht voor het rolpunt van de hoef: comfortabel lopen is het belangrijkst voor je paard. Bij grote verschillen kunnen (op de lange termijn) wel bewegingsproblemen ontstaan, doordat de benen ook ongelijk belast worden. Immers, de pezen in de ene hoef zijn anders ontwikkeld dan in de andere hoef. Daarom is het belangrijk dat je paarden met zulke hoeven regelmatig (liefst elke 6 weken) laat bekappen.

Maak daarom tijdig een afspraak!

Vorige
Vorige

Hoe(f) weetje - checken op onregelmatig lopen

Volgende
Volgende

Mok